Ik was op de Malediven

Ik weet het nog goed, de eerste keer dat ik naar de Malediven ging.
In een klein propellervliegtuigje van Malé naar het atol waar het hotel stond.
Het onwereldse uitzicht vanuit de hoogte op de duizenden kleine eilandjes beneden in de zee die soms zo helder was dat je de koraalriffen kon zien.

Het water was azuurblauw en dan weer grasgroen, soms donker als saffier, dan weer licht als aquamarijn, nooit zag ik zoveel waterkleuren bij en door elkaar. Het oogde als een aquarel die nog nat was, té nat, waardoor de kleuren in elkaar overvloeiden.
De twee piloten op blote voeten achter de stuurknuppel die ze beiden vasthielden tijdens het opstijgen, de ene hand op de andere, als een verliefd stel, het paste precies in het romantische plaatje (maar het bleek -een beetje jammer toch- de officiële vliegprocedure te zijn, beide handen verplicht aan de knop).

Het watervliegtuigje landde naast een dobberend vlonder waarop het personeel klaar stond met knaloranje welkomstcocktails. Of we onze schoenen misschien wilden uittrekken? Het zand is immers zo zacht en warm, ‘u hoeft uw schoenen pas weer aan te doen als u vertrekt’, zei de maître d’. Een term trouwens die niet opgaat op de Malediven.

Geen enkele hotelfunctie hier is als in andere hotels, geen manager, butler of conciërge, ze lopen allemaal in hagelwitte korte broek en even wit gesteven shirt, alsof ze zelf met vakantie zijn, ze heten bij hun naam in plaats van ober of gérant, maar doen hun werk op het hoogste niveau.

Men bracht ons naar onze hut -dat in het Engels hetzelfde betekent als in het Nederlands-, een eufemistische benaming non plus ultra die me deed denken aan de term cottage die de Vanderbilts en andere schatrijke Amerikanen in de negentiende eeuw gebruikten voor hun paleisachtige landhuizen in Newport.

Onze hut was een ultraluxueuze suite onder een hoog rieten dak. Exotisch fruit lag op een schaal van kersenhout. Aan de badkamerdeur hingen badjassen van het fijnste linnen, de badkamer die half binnen was, half buiten met uitzicht op het palmenstrand waar kleine krabbetjes ritselend hun holletjes graven in het zand.

Zij deden net als ik die week, hielden zich overdag rustig in de schaduw, en werden pas actief bij de vijf in de klok. Vijf uur was hier trouwens een uur later dan op de eilanden verderop.

‘Synchronize our watches’, had men gezegd bij onze komst, want zo viel het cocktailuur exact samen met zonsondergang, en niet te vroeg. Romantiek valt dus af te dwingen, zo blijkt; wat de natuur niet goed geregeld had, zet de mens hier naar zijn hand.

Ik liep om klokke vijf over het strand naar de bar, een wandeling om nooit te vergeten. Minihaaitjes, stoer uitziend als hun grote soortgenoten, maar schaapjes in wolfskleren, want klein en ongevaarlijk, zwommen met me op, vlak onder het wateroppervlak.
Het rook naar jasmijn of iets dat daar op lijkt. Een zachte bries. De zee golfde fluisterend zacht, maar verder was het stil. Doodstil.

Ineens voelde ik dat ik werd gevolgd.
Ik keek om, maar zag niks. Ook mijn voetstappen waren weg. Alsof ik niet in het zand gelopen had, maar gevlogen was. Wie was daar? Wie wiste mijn sporen? Het voelde als een spannend begin van een thriller. The Maldives Murder. Een rilling ging over mijn rug. Ik versnelde mijn pas, die weer verdween in het zand, als sneeuw voor de zon.
Heelhuids kwam ik aan in de bar, de barman lachte om mijn verhaal. ‘Dat was Ashan’, vertelde hij, ‘Ashan maakt het zand weer glad, hij harkt je voetsporen weg. Hij houdt zich gedeisd om geen inbreuk te maken op je privacy. Zo heeft hij dat geleerd.’ Ashan als onzichtbare hoeder van het ecologisch evenwicht.

Nergens ter wereld worden je footprints zo letterlijk uitgegumd.

Ik was op de Malediven.
Maar achter liet ik niets.

- Ivo Weyel -

Ivo Weyel (1955) is reisjournalist en schrijver. Hij schrijft over 'het goede leven' in binnen- en buitenlandse media. In maart 2018 verscheen zijn debuut 'Oorlogszoon'. Speciaal voor Silverjet heeft meneer Weyel een aantal colums geschreven.