De wereld is mijn thuis

Ik weet nog de eerste keer dat ik op Bali was, vijfenveertig jaar geleden zowat, alsof ik terugkijk op een leven dat het mijne niet is, de foto’s zijn verbleekt. Het was de eerste verre reis die ik maakte, mijn eindexamen was nog nat, ik werd uitgezwaaid door mijn ouders die trots waren op hun zoon, maar ook bezorgd zoals ouders nou eenmaal zijn, kinderen moet je loslaten staat in de boeken, maar in de praktijk valt dat niet mee. Ik weet er nu alles van.

Zoveel uur vliegen en je landt in een andere wereld. Niets lijkt op thuis. Ik voel nog de klamme warmte toen ik het vliegtuig uitkwam, een warmte zo heel anders dan de zomerdagen thuis. Ik weet ook nog de eerste brommer die voorbijkwam met schrijlings gezeten achterop een vrouw in tempelkledij, wit en geel gedrapeerd, met op haar hoofd de hoog opgestapelde offerandes die ze met één hand vasthield, de andere lag op de schouders van haar man. Hij glimlachte in het voorbijgaan. Ik had nog nooit zoiets moois gezien. Alsof het één geheel was, die man en vrouw en hun brommer, alsof ze organisch bij elkaar hoorden. 

De eerste dagen sliep ik in The Legian, een vijf sterrencadeau van mijn ouders, aan de zachtgolvende zee in Seminyak en heb ik alleen maar gekeken, bijkans ademloos, en gezwegen, alsof een woord van mij de betovering zou breken. Ik was overdonderd door zoveel schoonheid en wellevendheid. De glooiende rijstvelden, de zonsop- en ondergang, zelfs het krassend kwaken van de bruine eenden die me ’s morgens ijselijk vroeg wakker maakten, klonk als melodieuze muziek. Ik werd overdonderd door het respect voor de tempeloptochten, het verkeer week ervoor, zelfs de vrachtwagens met hun tot in de hemel opgestapelde last, manden, meubels, brommers, machines, want wat ze ook vervoeren, de Balinezen stapelen alles. Ik werd stil van de met doeken omhangen voorouderbeelden, de huisgoden en tempels, met altijd een zachtrokende offerande daarvoor gezet, als voer voor de mieren, want zelfs mieren zijn kinderen van de god.

Niets is ontvankelijker dan een eerste blik in een andere wereld. Hoe onervarener die blik, hoe romantischer het beeld. Ik wilde niet weg uit Bali. Ik at rijst met gebakken banaan als ontbijt en taalde niet naar kaas. Ik liep rond op sloffende slippers en in een sarong, vergeef het mij. Toen ik toch terugging, uiteindelijk (je kunt het leven niet eeuwig in de wachtkamer laten zitten), knelde mijn westerse onderbroek als een ijzeren kuisheidsgordel, de veters van mijn leren schoenen knevelden mijn vrijgevochten tenen. En toen ik thuis was, dacht ik, dat wil ik weer. En weer. En weer.

En toen ben ik echt gaan reizen, professioneel, voor mijn werk, met steeds diezelfde honger naar nieuw en onbekend, die eerste stap op terra incognita, naar gebieden waar de draken zijn, hic sunt dracones, zoals de oude kaartmakers schreven op gebieden die ze niet kenden, die vreemd waren en eng. Soms stond ik net zo versteld als op Bali, soms stond het me tegen.

En toen ging ik wonen op Bali. Het stomste wat ik ooit heb gedaan. Je moet nooit dagelijks maken wat bijzonder is, dat werkt averechts. Maar dat wist ik toen nog niet. De droom die Bali was, werd verstoord door ruzie met de timmerman die nooit op tijd kwam, de overheid die nooit de juiste papieren gaf, een lekkende wc, beloftes die niemand nakwam, rotte bananen bij het ontbijt. Thuis is niet op reis en andersom.

Ik heb mijn huis op Bali verkocht en trok verder de wereld in. Alles oogde weer nieuw en fris en spannend bovendien. Ik werd omvergeworpen door India, verbijsterd door Vietnam, ontroerd door Maleisië, verliefd op Mexico, opgezweept door Amerika, gebruind door de Malediven. De wereld is mijn thuis.

- Ivo Weyel -

Ivo Weyel (1955) is reisjournalist en schrijver. Hij schrijft over 'het goede leven' in binnen- en buitenlandse media. In maart 2018 verscheen zijn debuut 'Oorlogszoon'. Speciaal voor Silverjet heeft meneer Weyel een aantal colums geschreven.